
Jurisprudentie
BD9764
Datum uitspraak2008-06-18
Datum gepubliceerd2008-08-11
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.011.878/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-11
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.011.878/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Limitering (oud) na 15 jaren; geringe inkomensterugval; Geen terugbetalingsverplichting.
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 juni 2008
Rekestnummer : 1313-H-07
Zaaknummer (ReIS) : 105.011.878/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-7131
[verzoekster],
wonende te [woonplaats], gemeente [plaatsnaam],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. S. de Kluiver,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E.M.H. Alkemade.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 19 september 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 19 juni 2007.
De man heeft op 7 november 2007 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vrouw heeft op 27 november 2007 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof op 21 februari 2008 een pleitnota ingekomen. Daarnaast zijn er van haar zijde op 29 februari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 20 maart 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 4 april 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. J.S. Bauer, en de man, bijgestaan door zijn procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureur van de man onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie,
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw beëindigd met ingang van 6 maart 2009, en is verder bepaald dat na ommekomst van deze termijn geen verdere verlenging mogelijk is.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de vraag of de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw dient te worden beëindigd.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog te beslissen conform haar verzoek.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde appel althans haar verzoek af te wijzen en in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw is beëindigd met ingang van 6 maart 2009 en, in zoverre opnieuw beschikkende, deze te beëindigen per 6 maart 2007, althans op enige datum vóór 6 maart 2009 als door het hof te bepalen. Subsidiair verzoekt de man de door hem ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw verschuldigde bijdrage met ingang van 6 maart 2007 te verminderen tot € 246,29 per maand, dan wel tot een dusdanig bedrag en met ingang van een dusdanige datum als het hof zal bepalen.
4. De vrouw verzet zich daartegen.
5. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar verdiencapaciteit door het twaalfjarig huwelijk, de omstandigheid dat uit dit huwelijk drie kinderen zijn geboren, er sprake was van een traditionele taakverdeling en de vrouw de volledige zorg voor de kinderen droeg, niet zodanig is aangetast dat er voor haar ten tijde van de echtscheiding en in de periode daarna slechts geringe mogelijkheden waren om aan het arbeidsproces deel te nemen. Volgens de vrouw heeft de rechtbank ten onrechte het leeftijdsverschil tussen partijen niet meegewogen.
6. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd weersproken.
7. Het hof overweegt als volgt. De man heeft in eerste aanleg primair verzocht zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw te beëindigen met ingang van 6 maart 2007, dan wel op een dusdanig tijdstip als door de rechtbank te bepalen.
8. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking vastgesteld dat de man sinds 5 maart 1992 verplicht is aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud te voldoen en dat die verplichting op 5 maart 2007 vijftien jaren heeft geduurd, zodat de alimentatie op grond van de overgangsregeling van de Wet Limitering Alimentatie (WLA) in beginsel voor beëindiging vatbaar is. Partijen hebben tegen die vaststelling geen grief gericht.
9. Het hof zal hierna allereerst de financiële omstandigheden aan haar zijde beoordelen, ten tijde van de periode dat de alimentatie in beginsel voor beëindiging vatbaar is, te weten op 5 maart 2007. In de tweede grief van de man in incidenteel appel betoogt deze dat een beëindiging van de alimentatieverplichting niet leidt tot enige inkomensterugval.
10. Het hof stelt vast dat de vrouw, die werkzaam is in de thuiszorg, een inkomen uit arbeid geniet van ongeveer € 200,- netto per maand. Daarnaast ontvangt zij een alimentatie ten laste van de man van geïndexeerd € 883,- bruto per maand. Dit bedrag komt naar het oordeel van het hof neer op een bedrag van € 756,- netto per maand. De vrouw geniet derhalve een inkomen van totaal € 956,- netto per maand. Het hof merkt op dat de vrouw ter terechtzitting heeft gesteld – overigens zonder onderbouwing – thans een hoger inkomen te genereren. Het hof heeft evenwel uit te gaan van de situatie per 5 maart 2007. Tussen partijen staat vast dat de vrouw toen € 200,- per maand verdiende.
11. Het hof acht het, evenals de rechtbank, aannemelijk dat beëindiging van de alimentatie er toe leidt dat de vrouw voorlopig aangewezen zal zijn op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand. Deze uitkering bedraagt alsdan € 866,- netto per maand, inclusief vakantiegeld.
12. Het hof stelt op grond van het vorenstaande vast dat beëindiging van de alimentatie zal leiden tot een inkomensterugval aan de zijde van de vrouw van € 956,- netto per maand naar € 866,- netto per maand. Het hof is van oordeel dat gelet hierop, beëindiging van de alimentatie voor de vrouw slechts een geringe terugval in inkomen teweeg zal brengen, zodat aan een toetsing als bedoeld in de overgangsbepalingen bij de Wet van 28 april 1994, Stb. 324, niet verder behoeft te worden toegekomen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de door de vrouw te ontvangen zorg- en huurtoeslag in beide situaties gelijk zijn. Het hof zal derhalve de alimentatieverplichting van de man beëindigen per 5 maart 2007.
13. Het hof acht het niet redelijk om de vrouw, gelet op het consumptieve karakter van de alimentatie, te belasten met een terugbetalingsverplichting van het door de man teveel aan haar betaalde en zal aldus beslissen.
14. Hetgeen partijen overigens nog naar voren hebben gebracht, behoeft in het licht van het vorenoverwogene geen bespreking meer, omdat dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
15. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
beëindigt de alimentatieverplichting van de man per 5 maart 2007;
bepaalt dat de vrouw de eventueel door de man aan haar teveel betaalde alimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Mink en Ydema, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2008.